EERSTE LEZING: Jesaja 48, 17-21
TWEEDE LEZING: 1 Thessalonicenzen 4, 1-8
EVANGELIE: Mattheüs 25, 14-30
Het eerste waar je aan denkt bij die overbekende gelijkenis van de talenten is dat we vooral de handen uit de mouwen moeten steken. Aan de slag, help mee, maak werk van je geloof, bouw mee aan de gemeenschap. Zet je talenten in. Want daar gaat het toch over in deze gelijkenis, talenten, nou dan..... Laten we er serieus werk van maken. Geen genoegen nemen met een zesje, we gaan voor een acht. Tja en wie niet meedoet heeft geen best vooruitzicht. Kijk maar naar die luie slaaf, geween en tandengeknars, daar loopt zijn luiheid op uit.
Alle knechten in dit verhaal krijgen het beheer over een behoorlijk kapitaal. Het laat zien dat de heer die naar het buitenland vertrekt een enorm vertrouwen heeft in zijn knechten. In alle drie. Het laat ook zien dat de heer niet meer van zijn knechten vraagt dan dat zij aankunnen. Ieder krijgt talenten naar wat hij aankan. De heer overvraagt zijn knechten niet, en hij onderwaardeert ze ook niet. Als de dienaar die één talent krijgt er vijf had gekregen was hij doodongelukkig geweest. Hij zou niet in staat zijn geweest om zoveel geld te beheren. En andersom zou de dienaar die vijf talenten krijgt geen voldoening hebben gehad in het werken met het ene talent. Hij zou er wel vijf aankunnen.
Door betrokken te zijn bij het werk in Gods Koninkrijk en je in te spannen voor de gemeenschap van Christus komen er als vanzelf bekwaamheden bovendrijven. De één dit, de ander dat. Heel verschillende gaven, maar wel gaven die ingezet mogen worden voor de ander. Gaven die je ontvangen hebt om te gebruiken voor de opbouw van de gemeenschap, tot welzijn van anderen. Om te dienen, om Christus te verheerlijken en niet voor je eigen eer.
Voorganger in deze viering is pastor Frank Beuger.